Totaalindruk, bewerkingsrecht en EU harmonisatie – Studiemiddag 7 februari 2025
In de vaste locatie Tolhuistuin was het weer een boeiende studiemiddag met levendige discussie, ditmaal over hoe in Nederland geharmoniseerd auteursrecht wordt toegepast. In het kader van een omvangrijke meerlandenstudie onderzocht professor Estelle Derclaye (University of Nottingham, UK) aan de hand van recente uitspraken hoe gerechten in Nederland, andere EU-lidstaten en het VK geharmoniseerd auteursrecht toepassen.
Rechtspraak in Nederland
Prof. Estelle Derclaye (University of Nottingham) legde uit hoe de grote studie naar rechtspraak (+1000 uitspraken) in alle EU landen + UK tot stand kwam. De hypothese op basis van een verkennend onderzoek was dat sprake is van ‘disharmonisatie’, dat bleek in het grote onderzoek ook te kloppen. Voor disharmonisatie zijn diverse reden denkbaar: naast de mogelijkheid dat rechters onvoldoende kennis/bewustzijn hebben van geharmoniseerd auteursrecht, kan de oorzaak ook liggen in implementatie die niet correct is verlopen, dat de uitleg van het HvJ niet goed wordt gevolgd, dat richtlijnen en de interpretatie van het HvJ onvoldoende duidelijk zijn en dus ruimte laten voor uiteenlopende interpretatie, of dat sprake is van weerstand omdat lidstaten aan eigen tradities willen vasthouden.
De voornaamste bevindingen voor Nederland zijn gebaseerd op met name rechtbankvonnissen, enkele van Gerechtshoven en een van de HR. Kennis van richtlijnen en HvJ-rechtspraak HvJ is over het algemeen goed, zeker als het gaat om toepassing van het werk- en oorspronkelijkheidsbegrip (eigen intellectuele schepping). In het onderzoek bleek Nederland tot de landen te behoren waar disharmonie vaak voorkomt. In de zaken waar sprake lijkt van wrijving met het acquis gaat het vooral om de “totaalindrukkenmaatstaf”, die wordt toegepast onder verwijzing naar de HR-arresten in de Stokke zaken (2013). Een voorbeeld is de rechtspraak in Philips/Lidl inz. scheerapparaten en Airwair/Primark inz. schoenen.
Reflecties
Het panel bestaand uit mr. Michel Bonneur (Gerechtshof Den Haag), mr M. R. de Zwaan (Bremer & De Zwaan), mr. Carlijn van der Berg (Brinkhof) en mr. Jorn Torenbosch (Universiteit Utrecht) ging vervolgens in gesprek over de bevindingen.
In de reflecties van het panel en discussie met de leden kwam een heel scala aan vragen en observaties naar voren. Zo is er nog steeds onduidelijkheid over de vraag of het bewerkingsrecht eigenlijk wel is geharmoniseerd (bijv. Auteursrechtrichtlijn spreekt alleen van reproductie, terwijl de Softwarerichtlijn en Databankrichtlijn bewerking en reproductie apart benoemen). Dat rechters naar het ‘nationale’ recht blijven kijken (bijv. art. 13 Aw: zijn er auteursrechtelijk beschermde trekken overgenomen?) lijkt dan ook niet zo vreemd. Vormgeving is bijzonder omdat er altijd sprake is van onbeschermde en beschermde elementen; de totaalindruk helpt om te bepalen of sprake is van oorsponkelijkheid wat betreft selectie en combinatie. Het Hof Den Haag heeft destijds in een Stokke-zaak de HR wel uitgedaagd om afstand te nemen van de totaalindrukkenmaatstaf maar HR houdt eraan vast. In andere lidstaten zoals België en Denemarken werkt men ook met totaalindrukken. Een ander interessant aspect is wat de invloed is van psychologische factoren, hoe het menselijk brein werkt (Kahn e.a, Thinking fast & slow). Bij het vergelijken van objecten vormt de mens een snel intuïtief vergelijkend oordeel. De totaalindrukkenmaatstaf kan men zien als een manier om dat proces te rationaliseren/objectiveren.
In de rechtspraak zie je ook dat er niet altijd scherp onderscheid wordt gemaakt tussen modelrechtelijke criteria voor bescherming/inbreuk en auteursrechtelijke. Dat hangt er ook van af hoe goed partijen dit voor het voetlicht brengen. Het komt ook voor dat het vormgevingserfgoed in de auteursrechtelijke overweging wordt betrokken, wat niet zou moeten. Omdat er zo snel sprake is van auteursrechtelijke bescherming, is het modelrecht minder aantrekkelijk (registratie, kortere beschermingstermijn).
De discussie ging onder andere ook over de vraag of nationale rechters niet al veel eerder prejudiciële vragen hadden kunnen stellen zodat er eerder duidelijkheid was gekomen over het bewerkingsrecht en de totaalindrukkenmaatstaf. In de Stokke zaken (2013) hadden vragen kunnen worden gesteld. Een risico daarbij is wel de (on)voorspelbaarheid van hoe het HvJEU de richtlijnen uitlegt, indertijd bij Infopaq (2009) kwam de harmonisatie van het werkbegrip onverwacht. De overheersende verwachting is wel dat áls deze vragen worden gesteld, dat het HvJEU tot het oordeel zal komen dat het bewerkingsrecht is geharmoniseerd. Maar hoe de inbreukmaatstaf er precies komt uit te zien (hoe past de lijn van Infopaq, Painer bijv. op vormgeving) is onzeker. In de lopende prejudiciële zaken MIO (C-580/23) en in het bijzonder Konektra (C-795/23) zal het Hof hier wel enige duidelijkheid over scheppen.